De Moeizame Start van het L.I.R. 123 - 1914-1915

  • by Pierre Grande Guerre
  • 27 Jul, 2019

DUTCH Page - WFA-NL Lezing d.d. 6 september 2014

Inleiding

De hiernavolgende tekst heb ik oorspronkelijk geschreven voor een lezing van 45 minuten, bestemd voor een select gezelschap, de leden van de Western Front Association Nederland. Op 6 september 2014 had ik de eer deze lezing te mogen voordragen voor dit goedgeïnformeerde gezelschap.
Voor de afbeeldingen, die u straks zult zien, heb ik uiteraard gebruik gemaakt van de projecties, die ik tijdens mijn lezing heb gebruikt. De kaarten en een aantal periodefoto’s zijn uit mijn eigen collectie. Foto’s uit de collecties van het L.I.R. 119, L.I.R. 121 (Albums: Major Hermann en Jakob Sulan), en L.I.R. 123, zijn gepubliceerd met toestemming van Detlef Bussat, Expedition Hartmannsweilerkopf – www.hk1418.de .

Ik presenteer u nu graag mijn lezing:

Kort woord vooraf

Voor de oorspronkelijke, Duitse plaatsnamen in de Elzas zal ik de huidige Franse plaatsnamen gebruiken. Vele Duitse plaatsnamen in de Vogezen zijn tot op heden gehandhaafd. De periodefoto’s, die ik ter illustratie zal vertonen, zijn allen van het besproken gebied en van de eenheden aldaar. De foto’s zullen echter niet altijd corresponderen met de periode, die ik vandaag zal behandelen.

De "Armee-Abteilung Gaede"

In mijn vorige lezing van 28 april 2012, “De Zuidelijke Vogezen – Testterrein van Generaal Gaede”, vertelde ik u over de algemene situatie in de Elzas. Ik concentreerde mij op de goed uitgeruste en hooggespecialiseerde gevechtseenheden van de "Armee-Abteilung Gaede" in de Vogezen, zoals de elite berg- en skitroepen uit Württemberg, de “Sturmabteilung“ – eenheden met vlammenwerpers, en de "Minenwerfer-Kompagnien".

Toch bestond Gaede’s Armee-Abteilung vanaf het begin van de oorlog overwegend uit regimenten van wat oudere Landwehrmannen, die aanvankelijk helemaal niet zo goed waren getraind, noch zo goed waren uitgerust, zoals die elite gevechtseenheden, die later aan het front zouden arriveren. Het verhaal van het Württembergische Landwehr Infanterie Regiment 123 vormt een mooi voorbeeld van de lotgevallen van al die andere Landwehrregimenten onder Gaede’s bevel.

"Die Wacht am Rhein"

Vanaf 19 augustus 1914 gaat dit regiment deel uitmaken van de Armee–Abteilung Gaede. Dit regiment heeft vanaf het uitbreken van de Grote Oorlog tot aan de Wapenstilstand van 1918 ononderbroken de “Wacht am Rhein” gehouden in de Boven Elzas. Zijn situatie aan het begin van de oorlog staat in schril contrast met die van die elite-eenheden .

Startproblemen en gebreken

In mijn verhaal tracht ik vooral te laten zien, dat de Landwehrmannen in de eerste 6 maanden van de oorlog een uiterst moeizame start moeten doormaken. Het verhaal van het 123ste Landwehr vertelt ons niet alleen over zijn successen, maar onbedoeld juist ook over de vele startproblemen en gebreken, die het regiment vooral aan het begin van de oorlog kent: een verouderde uitrusting, onervarenheid met het bergterrein, onvoldoende wapentraining, een achterstand in tactische training, geen gevechtservaring, geen medische hulp op het slagveld, schaarse en ongeschikte landkaarten, en een slechte communicatie. De situatie van het 123ste is niet te vergelijken met die van de andere, goed uitgeruste eenheden, die tegelijkertijd elders deelnemen aan de zeisbeweging van het von Schlieffenplan.

Bronnen

Om mij een beeld te vormen van de moeizame start van het regiment wendde ik mij uiteraard tot de kroniekschrijver van de Regimentsgeschiedenis van het 123ste, Prof. Dr. A. Mack. “Deze professor kan het weten!”, zou je op het eerste gezicht denken, want vanaf de mobilisatie tot december 1918 maakt ook hij zelf deel uit van het regiment als Bataillonsadjutant. Het tegendeel is echter waar!

Bij het voortdurend checken van plaatsen en data in andere bronnen dan die van Mack, zoals de Franse Journaux des Marches et Opérations en andere, meer betrouwbare Duitse bronnen (o.a. Hauptmann Goes), heb ik toch moeten constateren dat de warrig schrijvende Mack niet helemaal betrouwbaar is met betrekking tot data en plaatsen. Met strenge inachtneming van dit voorbehoud vormt Mack tegelijkertijd toch ook een goede bron om op zoek te gaan naar de aanvankelijke gebreken van het regiment. (Zie voor mijn bronnen de lijst onderaan mijn lezing.)

Samenstelling regiment

Het 123ste Landwehr Regiment is een Ban II Landwehr Regiment. Daarom ligt de gemiddelde leeftijd van de officieren en soldaten tussen de 32 en 39 jaar. We hebben dus hier te maken met mannen, die vaak al een gezin hebben opgebouwd, huisvaders met een eerzaam ambacht of beroep. Met uitzondering van enige adellijke officieren bestaat dit regiment voornamelijk uit ambachtslieden, boeren, zakenmannen, onderwijzers, en andere kostwinners.

De mannen zijn afkomstig uit de garnizoenssteden van het regiment, uit Ulm en Ravensburg, maar ook uit de omliggende stadjes en dorpen.

Het 123ste bestaat uit 3 bataljons. De regimentsstaf en het I. Bataillon is gevestigd in Ulm. Het II. en het III. Bataillon liggen in hun garnizoen in Ravensburg. Elk bataljon bezit 4 Kompagnien en zijn eigen Maschinen-Gewehr-Kompagnie.

4 Augustus 1914 - De Franse tegenstander

Op 4 augustus overschrijdt een sterke Franse legermacht de grensposten op de bergpassen in de Vogezen. De gevechtseenheden van de 41ste Division d’Infanterie overschrijden de grens op de Col de la Schlucht. Deze troepen vechten zich succesvol oostwaarts naar Munster en vervolgens richting Colmar. Naast infanterieregimenten, zoals het befaamde 152e Régiment d’Infanterie uit Gérardmer, rukken ook Bataillons Chasseurs Alpins op.

Hierbij moet ik -, ook voor straks,- wel nadrukkelijk vermelden, dat de Franse tegenstanders veel beter zijn getraind voor het bergterrein dan de “Landwehrmänner”. Vooral de Chasseurs Alpins zijn van huis uit gewend aan het bergterrein en zij zijn goed getraind. Met hun kleine bergkanonnen en wendbare machinegeweerteams vormen de Chasseurs formidabele tegenstanders. Volgens Mack zijn zij in staat om zich te camoufleren “in korven van dennentakken” en om zich hoog in de bomen te verschuilen.

Mobilisatie in Ravensburg en Ulm

Als ik Adjutant Mack mag geloven, zorgt de mobilisatie van het regiment in de dagen van 3 tot en met 6 augustus in Ulm en Ravensburg voor flink wat opschudding en organisatorische verwarring. De mannen, die onverwacht uit hun vreedzame burgerleven zijn opgeroepen, hebben toch enige moeite zich weer snel aan te passen aan het militaire leven.

In Ravensburg en Ulm worden de manschappen eerst uitgerust met het verouderde “Gewehr 88.

Gebrek aan “feldgraue” uniformen

Er heerst tijdens die hectische mobilisatiedagen ook een groot gebrek aan “feldgraue” uniformen. Daarom gaan zowel onderofficieren als manschappen nog steeds gekleed in hun blauwe vredesuniform. Het dragen van dit blauwe uniform zal met name het II. Bataillon later nog duur komen te staan!

Het menselijk tekort van "Pfarrer" Barthels

Tijdens de mobilisatiedagen in Ravensburg maakt een zekere Pastoor Barthels gebruik van de algehele verwarring en meldt zich spontaan aan als veldgeestelijke van het regiment.

Later, in de stellingen aangekomen, zal de Pfarrer echter een curieus standpunt innemen over het alcoholgebruik onder de troepen. Overdag onderneemt Pfarrer Barthels een ware kruistocht in de stellingen tegen de alcoholhoudende geschenken, die echtgenotes en familie vooral in het begin van de oorlog nog rijkelijk sturen.

Maar ’s nachts “in zijn eigen kamertje” drinkt Pfarrer Barthels alle in beslag genomen flessen schnaps leeg.

Later zal blijken dat Pfarrer Barthels een charlatan is. Pfarrer Barthels blijkt achteraf geen echte pastoor te zijn, en hij wordt daarvoor later nog hinreichend bestraft”.

Naar de “Festung Neubreisach

Vanuit Ulm en Ravensburg vertrekt het Regiment op 7 augustus per trein westwaarts naar het nog Duitse Neuf Brisach, ten zuid-oosten van Colmar. In de trein hangt een opgewonden oorlogstemming. Met krijt hebben de graffitikunstenaars van het regiment op de wagons opgewekte slogans aangebracht zoals: Franzosen, Russen, Serben, alle müssen sterben!” en Ruẞland ist das schönste Land auf Erden, es muẞ nun doch noch badisch werden!”. Op 8 augustus zijn alle bataljons per trein, en het laatste stuk te voet, gearriveerd in de “Festung Neubreisach”.

Gewehr 98

In de “Festung Neubreisach” krijgen de manschappen eindelijk instructie en training in het gebruik van het “Gewehr 98”. Een groot deel van het regiment krijgt de beschikking over dit voor hen nieuwe standaardwapen. De rest houdt nog even het “Gewehr 88”. Je hoeft geen wapenkenner te zijn om te zien, dat de soldaat beduidend beter af was met het model 98.

Bouwen aan stellingen

Het Landwehr Infanterie Regiment 121 is ook in de vesting Neubreisach gelegerd. Beide regimenten krijgen tijdens de dagen van 14 tot 25 augustus de opdracht om de opmars van de Franse legermacht zo lang mogelijk op te houden, om zoveel mogelijk moeite te doen om de geringe en zwakke aanwezigheid van de Duitsers te verhullen, en om de zwakke Festung Neubreisach verder uit te bouwen.

Het II. Bataillon maakt een uitzondering. Het wordt op 18 augustus toegevoegd aan de 1. Bayerische Landwehr Brigade en opgesteld in Logelbach net buiten en westelijk van Colmar. Als tijdelijk onderdeel van de brigade zal dit bataljon dan ook spoedig zijn vuurdoop ondergaan. De gebreken van het regiment zullen dan pijnlijk zichtbaar worden en voor de nodige problemen gaan zorgen.

Vuurdoop bij Gunsbach en Whir-au-Val

In aansluiting op het 121ste Landwehr trekt het II. Bataillon op 19 augustus door de vallei van Munster zuid-westwaarts naar Wihr-au-Val. Vandaar trekken de 5e en de 7e Kompagnies door het dorp, Gunsbach, ten oosten van Munster, en verspreiden zich daarbuiten over de glooiende velden.

Zodra de mannen van de 5e Kompagnie denken zich te kunnen installeren op de Heidenruckenkopf (682 m.), boven en westelijk van Gunsbach, ….

…. komen zij onder vuur te liggen van infanterie- en machinegeweervuur van hoger gelegen Chasseurs Alpins van het 13e Bataillon, die volgens Mack “verborgen waren in terrasvormige, boven elkaar liggende, welgelegen loopgraven”.

De 7e Kompagnie wil vanuit Gunsbach verder westwaarts door het dal trekken, maar wanneer de compagnie het dorp wil verlaten, komt het onder zwaar machinegeweervuur te liggen van eenheden van het befaamde 152e Régiment d’Infanterie.

"Bevriend vuur"

In de ontstane verwarring kan de compagnie niet vaststellen waar de trefzekere vijand zich verborgen houdt.

De eenheden van het 121ste Landwehr en de Beierse Landwehr-eenheden zijn allemaal al in feldgrau uitgerust. Daarom verwarren vooral de Beierse troepen de blauwgeklede soldaten van het II. Bataillon van het 123ste met de eveneens blauw dragende Chasseurs Alpins. Van opzij en in de rug, openen die dag de Beierse soldaten het vuur op hun blauwe wapenbroeders. Die dag verliest het II. Bataillon vooral door “friendly fire” 5 doden en 31 gewonden, waaronder de Hauptmann van de 7e Kompagnie, en telt het verscheidene vermisten.

Geen dekking

Verder blijkt dat dit bataljon die dag nog de nodige ervaring mist in het goed benutten van het terrein. Dit bergachtige terrein is op de toppen rijkelijk bebost. Lager op de hellingen liggen wijngaarden met twee meter hoge wijnstokken. Bos en wijngaarden belemmeren voortdurend een goed zicht op andere kameraden en op de Franse vijand. Mede vanwege deze kenmerken van het terrein laat de communicatie met vooral de andere gevechtseenheden nog zeer te wensen over.

Op de Heidenruckenkopf komt het gemis aan gevechtservaring nog het meest schrijnend  naar voren. De mannen gaan in het bos nauwelijks goed in dekking en ze weten niet meer waar hun makkers zich bevinden.

22 augustus 1914 - Gevechten bij Logelbach en in Ingersheim

Dezelfde problemen maakt dit bataljon ook mee op 22 augustus tijdens de beruchte gevechten bij Logelbach, in de straatjes van Ingersheim en in de omliggende wijngaarden. Ook daar raken de Beierse strijdkameraden van het Bayerische Landwehr Infanterie Regiment 1 weer in de war en lossen hun “bevriende vuur” op de blauwe Württemberger.

Training in het gebruik van handgranaten

Terwijl het II. Bataillon zijn vuurdoop ondergaat bij Gunsbach en Whir-au-Val, hebben de andere twee bataljons van het 123ste het betrekkelijk rustig. Het I. Bataillon heeft zelfs de tijd om hun officieren en manschappen nog beter te trainen. Op 16 augustus oefent het bataljon voor het eerst in het gebruik van handgranaten. Vermoedelijk door beginneronhandigheid raakt daarbij een Leutnant van de 3e Kompagnie zwaar gewond.

De verdediging van Colmar

Op 26 augustus beveelt Generaal Gaede zijn Generalleutnant von Frech om met de naar hem vernoemde, ad hoc Landwehr Brigade de Fransen uit de vallei van Munster te verdrijven. Ondersteund door twee artillerie batterijen, enige extra machinegeweercompagnies, en het aan de brigade tijdelijk toegevoegde 121ste Landwehr  verplaatsen alle drie bataljons van het 123ste zich op 27 augustus naar: Colmar, Equisheim, Saint Croix en Herlisheim.

Op 28 augustus,´s nachts om 1.00 uur, wordt het regiment gealarmeerd om met spoed het gevecht aan te gaan met eenheden van het Franse 152ste R.I. bij Wettolsheim en Wintzenheim. In het dal verloopt de opmars voorspoedig, maar de 9e Kompagnie, die op de linkerflank over de hellingen optrekt en dekking moet bieden aan de troepen in het dal, komt in de regen opnieuw maar moeizaam vooruit. In het donker en op de natte hellingen in de wijngaarden verliest de compagnie het contact met de overige eenheden.

Gebrekkige communicatie

Dat de communicatie in de Brigade von Frech niet deugt, blijkt ook wel uit de Regimentsgeschiedenis van het 121ste Landwehr. Nog voor de aankomst van de 5e en de 7e Kompagnie van het 123ste, is het IV. Bataillon van het 121ste bij Ingersheim al vol in gevecht met de Fransen.Deze eenheid wist van tevoren helemaal niets van de plotseling aanstormende hulptroepen van het 123ste. De kroniekschrijver van het 121ste Landwehr reageert achteraf nog steeds hoogverbaasd:“…in de met sprongen vooruit dringende linie van ons IV. Bataillon schoof plotseling het II. Bataillon van het 123ste ertussen, God mag weten, waar die ineens vandaan kwamen!”

2 september 1914 - Gevecht bij Whir-au-Val en Soultzbach

Op 2 september hervat de “Brigade von Frech” de aanval. Als onderdeel van de brigade trekt het regiment, op naar Wihr-au-Val en Soultzbach.

Generaal von Frech heeft het optimistische plan opgevat om de Fransen daar aan te vallen en hen door een omsingeling in het dal vast te pinnen.

Hierbij houdt von Frech nog steeds onvoldoende rekening met het terrein van steile hellingen en onoverzichtelijke bossen. Het communicatieprobleem is nog niet opgelost. De Landwehrmannen ontberen de gevechtservaring om op een dergelijk moeilijk begaanbaar terrein te vechten tegen een goed verschanste en nauwelijks zichtbare vijand, deze keer het volledige, Rode Duivels-infanterieregiment, het 152e!

Wanneer de bataljons arriveren op de hen toegewezen locaties, valt het plan dan ook al onmiddellijk in duigen.

Het II. Bataillon bereikt zijn doel niet. Het verdwaalt nog voor Munster te bereiken ergens op de Heidenruckenkopf door een “slechtziende” officier en een gebrekkige landkaart met een schaal van 1:100.000. Na wat ronddwalen besluit het zich toch maar terug te trekken.

Het I. Bataillon krijgt het bij Soultzbach zwaar vuur te verduren en is ook daar gedwongen na enige uren het gevecht af te breken.

Maar vooral het III. Bataillon krijgt het zwaar bij Wihr-au-Val. Op de Kapellenberg boven het dorp komt het III. Bataillon onmiddellijk onder zwaar artillerie- en machinegeweervuur te liggen. De aanval loopt compleet vast. Ook hier ontstaat onderlinge verwarring en ook nu weet men nog niet goed in dekking te gaan tegen het moordende geweer- en artillerievuur.

Geen medische hulp - geen brancards

De afgedwongen terugtocht van het III. Bataillon over de berghellingen naar Wintzenheim is buitengewoon zwaar, vooral omdat er geen verplegers en brancards mee naar boven naar de Kapellenberg zijn gestuurd. Die brancardiers staan allemaal nog in het dal bij het 121ste Landwehr opgesteld, dat ook zwaar onder vuur ligt.

De mannen van het III. Bataillon zijn daarom gedwongen zelf maar brancards te improviseren van zeildoeken, jassen, en geweren om zo, stap voor stap, helling op helling af, hun gewonde kameraden terug naar Wintzenheim te brengen. Met zware verliezen arriveert het III. Bataillon ’s avonds uitgeput in Wintzenheim. Overigens lijdt ook het Franse 152ste die dag op de Kapellenberg zware verliezen!

Vanaf 13 september: Cernay en Guebwiller

Na enige andere gevechten met de Fransen rond Munster en onder druk van een nieuwe Franse aanval op de Sundgau en Mulhouse wordt het 123ste vanaf 10 september via een moeizame omweg van drie dagen verplaatst van Munster naar het zuiden. Op 13 september arriveert het regiment op zijn standplaats tot aan het eind van de oorlog: in Cernay en Guebwiller.
De verklaring van mobilisatie, uitgegeven op 27 augustus in Stuttgart, bereikt het regiment pas officieel op die 13eseptemberdag in Guebwiller. In Guebwiller wordt de Brigade von Frech officieel omgedoopt tot de 51. Gemischte Landwehr Brigade, voorlopig samengesteld uit het 123ste en het Landwehr Infanterie Regiment 119. De Brigade is op zijn beurt weer een onderdeel van de 7. Württembergische Landwehr Infanterie Division.

De Brigade krijgt de opdracht een bergfront te verdedigen, vanaf Wasserburg en de Pétit Ballon naar het zuiden via het dal van Guebwiller en de voet van de Hartmannswillerkopf  tot en met Hoogte 425 bij Cernay even ten noorden van Mulhouse.

Op dezelfde dag van 13 september ontvangt het voorheen blauwe 123ste regiment in Guebwiller dan ook eindelijk de “feldgraue” gevechtskleding!

Bezetten van strategische punten

In september is er in de Vogezen nog geen sprake van een stellingenoorlog noch van een duidelijk front met loopgraven. Het 123ste kent te weinig manschappen om hun sector van het bergfront goed te verdedigen. Daarom beperkt het regiment zich in het begin met het bezetten van de belangrijkste strategische punten in de dalen, zoals wegen, kruispunten, en dorpjes. Op de bergtoppen en berghellingen, die nog in Duits bezit lijken te zijn, bouwt het regiment vooruitgeschoven posten en onderkomens.

Mack schrijft er weliswaar geen details over, maar die onderkomens stellen in die dagen nog niet veel voor. In die periode bouwt men nog geen nieuwe betonnen bunkers aan een front, dat nog niet is gestabiliseerd. In het gunstigste geval bouwen de manschappen een blokhut. Maar, zoals ik in een fotocollectie van het 121ste Landwehr  ontdekte, meestal zijn die eerste onderkomens niet meer dan primitieve hutten van hout, zeildoek en leem.

Berg-Guerilla

Het gebied rond Guebwiller en Cernay zal nog tot de winter van 1915-1916 verre van stabiel zijn. De Fransen zullen deze Duitse streek nog lange tijd infiltreren. Het bergfront van het 123ste tussen Wasserburg en Cernay vormt in september en oktober geen aaneengesloten front, en het kenmerkt zich vooral door de vele gaten op de toppen.

Over de situatie in die maanden noteert onze kroniekschrijver Mack een veelzeggende opmerking: “Es war reiner Guerilla, den man im Gebirge führte”. Veelvuldig vinden er schermutselingen plaats en grotere gevechten met aan beide zijden de nodige doden en gewonden.

Verontwaardigd beklaagt Mack zich voortdurend over zogenaamde boomschoten. Volgens hem verschuilen scherpschutters van de Chasseurs Alpins zich hoog in bomen en maken zij zo met enige regelmaat slachtoffers.

Patrouilles

Beide strijdende partijen zenden patrouilles uit in het berggebied. De patrouilles zijn bedoeld om naast verkenning ook enige krijgsgevangenen te maken. Die gevangenen kunnen wellicht meer gedetailleerde informatie verstrekken over de identiteit en de sterkte van de vijandelijke troepenmacht. Misschien weten de gevangenen meer over mogelijke aanvalsplannen?!

Om enigszins de macht over deze streek te houden en vooral om de dalen rond Guebwiller en Cernay te “zuiveren”, zendt het 123ste voortdurend patrouilles uit, waarbij vaak kleine gevechten uitbreken met Franse vooruitgeschoven posten met telkens wisselend succes. De patrouilles van het 123ste variëren in bezetting en kunnen bestaan uit 30, 50 of 70 man.

Aan de andere kant voeren de Chasseurs Alpins van de 66e Division de Réserve dergelijke verkenningsraids uit op de voorposten van de Duitsers in groepen van of 70 tot 100 man.

Gebrekkige landkaarten

Deze patrouilles van het 123ste kennen ook hier weer een gebrek. De meeste patrouilles zijn slechts met één kompas uitgerust en gaan op weg zonder een landkaart. Indien een patrouille al over een kaart beschikt, dan gaat  het om een kaart met een schaal van 1:100.000. Iedereen die ooit in de Vogezen heeft gewandeld, weet dat het met zo’n kaart vrijwel onmogelijk is om je in de steile bossen goed te kunnen oriënteren. De patrouilles van het 123ste mét zo’n ongeschikte kaart verdwalen daarom dan ook regelmatig. Pas eind november 1914 krijgt het regiment geleidelijk de beschikking over betere kaarten met een schaal van 1:50.000, maar naar onze maatstaven van heden is dat ook geen goede stafkaart.

Aanleg eerste loopgraaflinies

Op 15 september krijgt het I. Bataillon, het bevel om vanuit Lautenbach en Schweighouse in die sector een loopgravenlinie aan te leggen.

Het II. Bataillon legt een linie aan vanuit Soultz op de hellingen van de Sudel, Kohlschlag en de Freundstein.

Het III. Bataillon legt een linie aan vanuit Rimbach in het dal van de Grand Ballon en op de toppen van de Glasshütte en de Judenhut. De dorpen Schweighouse, Bühl en het stadje Guebwiller, worden omgebouwd tot versterkte vestingen. De eerste contouren van het later geconsolideerde front worden geleidelijk aan zichtbaar.

8 Oktober 1914 - Strijdlust tijdens Koninklijk bezoek

Ondanks alle mogelijke opstartproblemen ontbreekt het dit regiment niet aan militaire deugden zoals een goede motivatie en een uitstekende vechtlust. Een mooi voorbeeld van die enthousiaste vechtlust van onze Landwehrmannen vindt plaats tijdens een onverwacht koninklijk bezoek.

Met uitzondering van de 2. Kompagnie, die samen met een machinegeweerpeloton de voorposten bij Lautenbach moet bewaken, wordt het gehele I. Bataillon op 8 Oktober  opgetrommeld om te verschijnen in Bühl, aan de noordrand van Guebwiller. De gehele regimentsstaf is eveneens aanwezig. Opgepoetst en blinkend staat het bataljon rond één uur ’s middags in carrévorm gereed om een lang geheim gehouden bezoek van Koning Wilhelm II van Württemberg te ontvangen.

Echter op hetzelfde moment dat de koning arriveert op deze feestelijke gebeurtenis, verstoort de Franse artillerie onverwacht dit feestje en bombardeert de voorposten van de 2. Kompagnie bij Lautenbach. Drie kwartier later vallen Franse infanteristen en Chasseurs deze voorposten aan. Gealarmeerd door het hoorbare en zichtbare vuur bij Lautenbach verlaten de aanwezige troepen onmiddellijk het dorpsplein van Bühl om in looppas de bedreigde stellingen bij Lautenbach te versterken en te verdedigen. Een klein aantal officieren en een compagnie blijven achter in Bühl om toch de koning netjes te ontvangen. Onmiddellijk na zijn aankomst maakt de koning gebruik van de gelegenheid om vanaf veilige afstand het verloop van de gevechten te volgen. Wanneer de Franse aanval anderhalf uur later toch succesvol is afgeslagen, gaan de troepen weer in looppas terug naar Bühl om nog een glimp van hun koning op te vangen. De koning is echter dan alweer vertrokken, een lintjesregen aan 30 medailles achterlatend, waarvan de meeste bestemd zijn voor leden van de 2. Kompagnie.

Beducht voor spionage

Mack vermoedt dat de Fransen via spionage of verraad vooraf op de hoogte waren van dit koninklijk bezoek aan Bühl.

Het regiment is voortdurend op zijn hoede voor verraad en spionage. De Württembergers vertrouwen de inwoners van de Vogezen niet. De boeren zijn volgens Mack nog wel te vertrouwen, maar “de fabrieksarbeiders uit de dorpen in de dalen zijn vrijwel allemaal al, als mogelijk socialist, als onbetrouwbaar te beschouwen”. Ook de katholieke kerk wordt ervan verdacht pro-Frans te zijn.

Tekenend voor die achterdocht voor spionage is een anekdote van Mack: een Franse artillerieofficier, een zekere Brun, spioneert, vaak gekleed in een Duits uniform, vanuit het gehucht Sengern de omgeving van Linthal. Dat Duitse uniform vormt ook de oorzaak voor Brun’s noodlot. Op 13 oktober vindt hij in Duits uniform de dood onder vuur van een Franse voorpost bij Sengern.

General von Dinkelacker's “gewaltsame Erkundungen

De komst van de nieuwe brigadecommandant, General von Dinkelacker, op 12 oktober veroorzaakt een belangrijke verandering in tactiek. Von Dinkelacker heeft “gewaltsame Erkundungen” gepland, gewelddadige verkenningen met een veel grotere gevechtseenheid dan die van een patrouille.

Na een kort inleidend artilleriebombardement om 7 uur ‘s ochtends opent de Generaal met het I. Bataillon op 25 oktober de aanval vanuit Lautenbach op Sengern. Tegelijkertijd laat hij vanuit Rimbach het III. Bataillon met extra machinegeweertroepen en Pioniere de Sudel verkennen.

Tijdens de operatie vinden een aantal felle vuurgevechten plaats met twee bataljons Chasseur Alpins, waarbij de Landwehrmannen veelvuldig handgranaten werpen. Overigens is het tijdens het uitvoeren van deze verkenning wel de bedoeling om “ernstige gevechten te vermijden”. Daarom wordt soms het gevecht op 30 meter afstand van de Franse stellingen afgebroken.

Von Dinkelacker’s gewelddadige verkenningsoperatie slaagt slechts gedeeltelijk, in het noorden bij Sengern helemaal niet, maar op de Sudel juist wel. Het regiment heeft nu wel de nodige extra gevechtservaring opgedaan.

November 1914

Eind oktober stopt de “Race naar de Zee”, en graven alle partijen zich in voor de komende loopgravenoorlog langs het gestolde Westelijk Front. Naast de dagelijkse patrouilles en wachtdiensten houdt het 123ste zich in november dan ook vooral bezig met het bouwen en verbeteren van verdedigingsstellingen en onderkomens. In die tijd zijn de onderkomens nog steeds geen diep gegraven betonnen bunkers, maar de manschappen bouwen nu wel hier en daar blokhutten met dikke wanden.

Het feit dat het Landwehr-regiment vele ervaren ambachtslui kent bespoedigt enigszins de voortgang van de werkzaamheden aan de stellingen. Onder het motto van schwabischer Ordnungssinn zeigt sich im besten Lichte” besteden de Landwehr lui veel aandacht aan de inrichting van de nieuwe onderkomens. Er worden kacheltjes aangelegd, keukens gebouwd, stoelen en tafels vervaardigd, en er wordt een telefoon aan de wand gehangen met een directe lijn naar de compagniescommandant in het dal rond Guebwiller.

Tevens breidt het regiment zijn stellingen langzamerhand uit, steeds een stukje verder westwaarts richting de oostelijke hellingen van de Sudel, de Grand Ballon en de Petit Ballon.

In november begint de Vogezer winter. De bevoorrading van bouwmateriaal en andere voorraden vanuit het Rimbach dal verloopt onder de strenge wintersomstandigheden maar uiterst moeizaam. Het kost al minstens 3 tot 4 uur om eenvoudige mondvoorraad, zoals koffie en brood, naar boven te dragen. Uiteraard is de koffie bij aankomst afgekoeld, zo niet, dan toch bevroren.

10 November - Een Franse Raid op Rimbach

In november groeien de Franse patrouilles ook uit naar operaties van grotere eenheden. Deze Franse gevechtseenheden dringen soms ver door in het gebied van het regiment zoals in dit voorbeeld van 10 november in het dorpje Rimbach.

Terwijl op die dag het 123ste een patrouille van 110 man uitzendt om opnieuw via een zuidelijke route weer eens de Franse stellingen op de Sudel te verkennen, valt tegelijkertijd een Franse gevechtseenheid van de 115e Brigade, oprukkend door het dal van Rimbach, het dorpje aan. Deze eenheid bestaat uit Chasseurs Alpins en twee compagnies van het 213e Régiment d’ Infanterie, die op hun flanken versterkt zijn door eenheden van 50 man, uitgerust met machinegeweren. Franse bergartillerie, die op de Grand Ballon staat opgesteld, ondersteunt deze aanval, en schiet het dorp Rimbach gedeeltelijk in brand. Een school, waarin een wachtlokaal van een officierspost is gevestigd, wordt met een voltreffer geraakt.

De Chasseurs weten het dorp binnen te dringen, doorzoeken de huizen, een voor een, naar Duitse soldaten, die al op de vlucht zijn geslagen.

Gealarmeerd door het nabije vuur breekt de Duitse patrouille onmiddellijk zijn verkenningsmissie af. De patrouille daalt af naar het dal. Samen met te hulp snellende soldaten vanuit Jungholtz en Guebwiller ontzet deze patrouille het dorp Rimbach, de Fransen terugdringend naar de Sudel.

December 1914 - Franse aanvallen en bezettingsacties op bergtoppen

Begin december ontplooit de Groupement des Vosges nieuwe, gedeeltelijk succesvolle aanvallen en bezettingsacties op bergtoppen, die nog niet door een van beide partijen bezet zijn. Ook in de noordelijker gelegen Vogezen; zo begint bij Kaysersberg op 19 december een Franse aanval op de top van de Tête de Faux, die met Kerst succesvol zal eindigen met een tijdelijke Franse bezetting van de top van ruim twee maanden.

Het 123ste Landwehr raakt in zijn frontsector bij Guebwiller en Cernay zo ook betrokken bij deze reeks van Franse aanvallen en bezettingsacties. Op 2 december bezet het Franse 68e Bataillon Chasseurs Alpins al definitief het massief van de Molkenrain en de Grand Ballon. De Fransen bereiken nu een vrij uitzicht en schootsveld over het dal van Guebwiller.

Versterking verdedigingslinies

Deze veranderende situatie dwingt het regiment al vanaf eind november met enige haast zijn verdedigingslinies meer naar het zuiden te versterken.

De troepen zijn nog nauwelijks gesetteld in hun nieuwe stellingen of de Fransen richten vanaf 1 december hun aanvallen op Hoogte 425, en het dal rond Cernay, later die maand op de Hartmannswillerkopf en de Hirzstein. Ook voor het 123ste bereikt de strijd zijn eerste hoogtepunt tijdens de Eerste Kerstmisslag om de Hartmannswillerkopf.

De Eerste Kerstmisslag om de Hartmannswillerkopf

Ik breng u nog even deze bergveldslag beknopt in herinnering. Het is een strenge winter en de bergtoppen zijn bedekt met een laag sneeuw van minstens 60 centimeter hoog. Het regiment legt overal kampvuren aan, waaraan de mannen zich enigszins kunnen opwarmen.
Op Eerste Kerstdag 1914 richt een kleine eenheid van vier man van het 28e Bataillon Chasseurs Alpins op de Hartmannswillerkopf alleen nog een vooruitgeschoven post in, een blokhut, op 150 m. afstand van de westelijke rand van de bolvormige top.

Op een zuidelijke helling van de nabije Hirzstein vindt op Eerste Kerstdag ook nog een bescheiden kerstwapenstilstand plaats tussen Franse infanteriesoldaten en enige mannen van het 123ste. Mack meldt dit feit niet, maar de fotocollectie van het 123ste levert hiervoor toch een bescheiden bewijs.

De volgende dag, op de 26ste, vuren de Chasseurs op de Hartmannswillerkopf op een eenheid van 43 man van het 123ste, die zich juist dan wil vestigen op de oostelijke Aussichtsfelsen. Spoedig trekt die Franse post al Duitse aanvallen aan, eerst nog zwak, maar die zullen gedurende de komende dagen flink verhevigen.

Ondanks het tijdelijke Kerstbestand bezetten andere eenheden van het 28ste Bataillon Chasseurs op Tweede Kerstdag ook de kwartsrots van de Hirzstein.

Sicherungsabschnitte

Onder bedreiging van de voortdurende Franse aanvallen en bezettingen van bergtoppen besluit de regimentsstaf de verdediging van de frontsector op te splitsen in drie “Sicherungsabschnitte”, veiligheidssectoren: A, B, en C, elk verdedigd door een eigen bataljon.

De Duitse 16e “Division Fuchs”, met uiteraard ook het 123ste, doet vanaf 28 december alle moeite om de Chasseurs van de toppen van de Hartmannswillerkopf en de Hirzstein te verdrijven.

Tien dagen later, op 19 januari 1915, is het definitief afgelopen met de hardnekkige aanwezigheid van de Fransen op deze toppen.

Zware verliezen in “Sicherungsabschnitte

Het 123ste heeft ook in verscheidene acties zijn bijdrage geleverd aan deze veldslag om de Hartmannswillerkopf. Vanaf de eerste dag van de schermutselingen met de Fransen lijden vrijwel alle Kompagnie’s van het 123ste, in alle drie hun “Sicherungsabschnitte” zware verliezen. Vooral de gevechten in de zuidelijke veiligheidssector C, in de steile, boomrijke bossen, zorgen weer voor de nodige verwarring en miscommunicatie onder de troepen.

Zo vindt er op 4 januari 1915 een gevecht plaats op de Hartmannswillerkopf tussen de 8e Kompagnie en een peloton van het 28e Bataillon Chasseurs. Zonder het peloton van de Chasseurs in het bos op te merken, rukt de 8e Kompagnie nogal achteloos op. Vervolgens blijkt de Kompagnie afgesloten te zijn en vrijwel volledig omsingeld door de Chasseurs. Van verscheidene kanten onder vuur liggend, verliest de Kompagnie totaal het overzicht in het gevecht. Wie nog in staat is om uit de strijd te ontsnappen, kan pas ’s avonds laat zijn oude stelling bereiken.

Major Sprandel sneuvelt

Ondersteund door een “verlichtende” aanval van het III. Bataillon op de Sudel doet het I. Bataillon op 9 januari een aanval op de Hartmannswillerkopf en de Hirtzstein. Telt het III. Bataillon die dag slechts twee gewonden, het I. Bataillon lijdt daarentegen zware verliezen.

Je kan het heldendom noemen of naïef enthousiasme, maar het lot van Major Sprandel staat als voorbeeld voor al die andere officieren en soldaten, die tijdens deze veldslag de dood zullen vinden. Major Sprandel stormt “met de degen in de hand” aan het hoofd van zijn I. Bataillon "dapper het gevecht in", wanneer hij, door een “boomschot dodelijk in zijn oog wordt geraakt”. Wanneer Sprandel twintig minuten later zijn laatste adem uitblaast, neemt Hauptmann Graf het bevel over van het I. Bataillon.

Mack is erbij en schrijft later: “Het vuuroverwicht van de vijanden was zelfs met (extra) machinegeweervuur niet te breken en zijn te sterke en te diepe prikkeldraadversperringen verhinderden een aanval met de bajonet. (.....) De bevroren grond bood geen gelegenheid om zich goed voor dekking in te kunnen graven”.

Het I. Bataillon telt die dag 2 gesneuvelde officieren en 35 gesneuvelde mannen. Zeven officieren en 73 soldaten raken gewond.

Het Duitse succes van de Eerste Kerstmisslag om de Hartmannswillerkopf is toch meer de verdienste van de overige eenheden van de Division Fuchs dan van het zwaargehavende I. Bataillon en de rest van het regiment.

Verbetering Situatie vanaf Februari 1915

Zoals eerder gezegd, zal het 123ste tot aan het eind van de oorlog de “Wacht am Rhein” houden aan het front tussen Wasserburg en Cernay. Vanaf februari 1915 lost het 123ste geleidelijk aan ook al zijn laatste problemen op.

De moeizame bevoorrading uit het dal naar boven zal verbeterd worden door de inzet van meer ezels en de aanleg van een netwerk van smalspoorwegen en kabelbanen.

Het gebrek aan gevechtservaring verdwijnt ook geleidelijk. Zeker tot aan januari 1916 zal het 123ste betrokken zijn bij allerlei gevechten om de Sudel en bij de Tweede Kerstmisslag om de Hartmannswillerkopf. Vanaf 1915 beschikt het regiment ook over betere stafkaarten. Hospikken en brancardiers zullen de eenheden vergezellen. Het regiment zal echter ook bewapend blijven met vaak verouderde wapens of buitgemaakt materiaal, zoals Russische machinegeweren.

Het 123ste zal zijn stellingen verder perfectioneren met diepe prikkeldraadversperringen, met hoogspanningsdraadversperringen, met goedgebouwde, vaak natuurstenen loopgraven, en met betonnen bunkers van verschillende types, die veelal ook toegang bieden tot onderkomens, die diep in de bergen zijn uitgehakt, en voorzien van elektriciteit.

De betonnen bouwwerken, die het regiment na de oorlog achterlaat, zijn nog te bezichtigen in dorpjes als Rimbach en op de hellingen en toppen van de Hartmannswillerkopf en de Sudel.

Slot

Het Vogezenfront staat, zeker na januari 1916, bekend als een betrekkelijk rustig front. Toch zullen de Landwehrmannen ook later niet ontkomen aan de verschrikkingen van de bergoorlog in de Vogezen. De barre omstandigheden van de Vogezenwinters, de talloze artilleriebeschietingen, de mijnenoorlog, en de gevechten van man-tegen-man, zullen ook later nog verliezen opleveren.
De totstandkoming van de “Wacht am Rhein” vormde voor het 123ste dus een langzaam op gang komend en moeizaam leerproces. Vanaf het begin van dat leerproces tot aan de ontbinding van het regiment op 12 december 1918 zal het Regiment in totaal 78 officieren verliezen en 1.862 soldaten.
Het regiment telt in totaal 1.228 gewonden. Twee officieren en 106 soldaten raken tot op heden vermist. Drieëndertig officieren sneuvelen, de meesten van hen tijdens die eerste zes maanden van de oorlog. Verder sneuvelen er gedurende die vier jaren 495 soldaten.

Sommigen van deze Württemberger ambachtslui, boeren, zakenlui, onderwijzers, ooms en huisvaders hebben een graf gekregen in de “Deutsche Kriegsgräberstätte” in Cernay en Guebwiller aan de voet van de Hartmannswillerkopf.

Zij houden nog steeds de “Wacht am Rhein”, maar nu op Frans grondgebied binnen een Verenigd Europa.

Einde

Pierre Grande Guerre - 6 September 2014

Bronnen

Duitse Bronnen:

Prof. Dr. A. Mack: “Das Württembergische Landwehr Infanterie Regiment Nr. 123 im Weltkrieg 1914-1918” – Stuttgart, 1922.

Kurt Stein: “Das Württembergische Landwehr Infanterie Regiment Nr. 121 im Weltkrieg 1914-1918” – Stuttgart, 1925.

Mar Rösch: “Das Württembergische Landwehr Infanterie Regiment Nr. 119 im Weltkrieg 1914-1918” – Stuttgart, 1923.

Hauptmann C. Goes: “Hartmannswillerkopf” – 1922 (Franse vertaling)

Fotocollecties van het L.I.R. 119, L.I.R. 121 (Albums: Major Hermann en Jakob Sulan), en L.I.R. 123,

gepubliceerd met toestemming van Detlef Bussat, Expedition Hartmannsweilerkopf – www.hk1418.de .

Franse bronnen:

Journaux des Marches et Opérations van de “Groupement des Vosges” (VIIe Corps d’Armée)

41e Division d’Infanterie

66e Division de Reserve

152e Régiment d’Infanterie

En de “Historiques de Bataillon” van het

12e Bataillon Chasseurs Alpins

15e Bataillon Chasseurs Alpins

28e Bataillon Chasseurs Alpins

68e Bataillon Chasseurs Alpins

Louis Scheromm: “Au Sudel en première ligne”

Pierre Marteaux: “Diables Rouges Diables Bleus à l’Hartmannswillerkopf”

Nederlands:

Pierre Grande Guerre: “De Rode Duivels in de Vogezen – 1914-1915 – Een Geïllustreerde Reconstructie van de Krijgsverrichtingen van het 152e R.I.

Ga verder naar Pierre's volgende W.F.A.-lezing over de Vogezen: "De Rode Duivels op de Hartmannswillerkopf - 1915"
by Pierre Grande Guerre 29 Nov, 2019
by Pierre Grande Guerre 14 Nov, 2019

Inleiding: Franz Von Papen & Werner Horn; schaker en pion

Onlangs stuitte ik in een oud boek (1) van 1919 op een opmerkelijk verhaal over een Duitse Luitenant, die in begin februari 1915 een half geslaagde bomaanslag pleegt op een spoorbrug over een grensrivier tussen de Verenigde Staten en Canada. Ook al staat de bekentenis van de dader, Werner Horn, deels in het boek te lezen, de naam van zijn opdrachtgever zal Horn blijven verzwijgen. Na wat verder zoeken vond ik ook de naam van Horn’s opdrachtgever, Franz von Papen, een van de aangeklaagden van het latere Neurenberg Proces in 1946.

In een Grote Oorlog als de Eerste Wereldoorlog  is Horn’s aanslag op de brug uiteraard slechts een bescheiden wapenfeit. Toch vermoed ik dat dit relatief onbekende verhaal, dat de geschiedenis is ingegaan als de “ Vanceboro International Bridge Bombing ”, nog interessante kanten kent. Het is onder andere een spionageverhaal over hoe in een groter plan een sluwe schaker zijn naïeve pion offert.  

Beknopte situatieschets Canada en de Verenigde Staten in 1915

by Pierre Grande Guerre 01 Oct, 2019

This trip we start at the Léomont near Vitrimont and we will with some exceptions concentrate on the Battle of Lorraine of August-September 1914 in the area, called, the “Trouée de Charmes”, the Gap of Charmes.

After the Léomont battlefield we continue our explorations to Friscati hill and its Nécropole Nationale. Next we pay a visit to the battlefield of la Tombe to go on to the Château de Lunéville. There we cross the Vezouze to move on southward to the Bayon Nécropole Nationale. At Bayon we cross the Moselle to pass Charmes for the panorama over the battlefield from the Haut du Mont. North-west of Charmes we will visit the British Military Cemetery containing 1918 war victims. From Charmes we go northward to the battlefield of the First French Victory of the Great War, the Battle of Rozelieures of 25 August 1914. North of Rozelieures we will visit the village of Gerbéviller. From there we make a jump northward to visit the ruins of Fort de Manonviller to finish with an interesting French Dressing Station bunker, west of Domjevin.

by Pierre Grande Guerre 18 Sept, 2019
Though we depart from Badonviller in the Northern Vosges , we make a jump northward to the east of Lunéville and Manonviller. We start at Avricourt on the border of Alsace and Lorraine. From the Avricourt Deutscher Soldatenfriedhof we explore the southern Lorraine battlefields ; the mine craters of Leintrey , the Franco- German war cemetery and Côte 303 at Reillon , and some German bunkers near Gondrexon , Montreux , and Parux.
by Pierre Grande Guerre 13 Sept, 2019
We depart from Raon-l’Etape to drive northward via Badonviller to Montreux to visit the  "Circuit du Front Allemand 14-18", the  Montreux German Front Walk 14-18,  with its trenches , breastworks , and at least twenty bunkers.
by Pierre Grande Guerre 08 Sept, 2019
North-east of Nancy, east of Pont-à-Mousson, and south-east of Metz we visit the battlefields of the Battle of Morhange of 14 until 20 August 1914. We follow mainly topographically the route of the French advance eastward over the Franco-German border of 1871-1918.
During this visit, we try to focus on the day that the momentum of the battle switched from the French side to the advantage of the Bavarian side: the day of 20 August 1914, when the Bavarians rapidly re-conquered the territory around Morhange , being also the day of the start of their rather successful “Schlacht in Lothringen”.
We will visit beautiful landscapes of the "Parc Naturel Régional de Lorraine", memorials, ossuaries, and cemeteries. Sometimes we will divert to other periods of the Great War, honouring Russian and Romanian soldiers, who died in this sector. We start our route at the border village of Manhoué, and via Frémery, Oron, Chicourt, Morhange, Riche, Conthil, Lidrezing, Dieuze, Vergaville, Bidestroff, Cutting, Bisping we will finish in Nomeny and Mailly-sur-Seille, where the Germans halted their advance on 20 August 1914, and where they constructed from 1915 some interesting bunkers.
by Pierre Grande Guerre 05 Sept, 2019
South of Manhoué we start this trip at Lanfroicourt along the French side of the Franco-German 1871-1918 border, marked by the meandering Seille river. We visit some French bunkers  in Lanfroicourt, near Array-et-Han and in Moivrons. From there we go northward to the outskirts of Nomeny and the hamlet of Brionne to visit the ( second ) memorial, commemorating the events in Nomeny of 20 August 1914. We continue westward to finish at the Monument du Grand Couronné at the Côte de Géneviève, a former French artillery base, which offers several panoramic views over the battlefield.
by Pierre Grande Guerre 28 Aug, 2019
North of Pont-à-Mousson and south of Metz, we explore the relics of German bunkers and fortifications along the Franco-German 1871-1918 border. We start at Bouxières-sous-Froidmont to visit the nearby height of the Froidmont on the front line. This time we will show only a part of the Froidmont, focusing on its military significance.  From the Froidmont we continue via Longeville-lès-Cheminot and Sillegny to the “Forêt Domaniale de Sillegny” to explore some artillery ammunition bunkers. Next we continue to Marieulles for its three interesting bunkers and to Vezon for its line of ammunition depot bunkers. From Vezon we continue to the “Deutscher Kriegsgräberstätte Fey – Buch”. From Fey we go eastward, passing 6 bunkers near Coin-lès-Cuvry to finish our trip at the top construction of the “Feste Wagner” or “Fort Verny”, north of Verny.
by Pierre Grande Guerre 25 Aug, 2019

From Badonviller or the Col du Donon we continue north-eastward for a visit to an extraordinarily well restored sample of German fortifications:  the Feste Kaiser Wilhelm II, or Fort de Mutzig,  lying on a height, some 8 km. away from the 1871-1918 Franco-German Border.

by Pierre Grande Guerre 23 Aug, 2019
We concentrate on the German side of the front around "Markirch", Sainte Marie-aux-Mines, the so-called "Leber" front sector . We first pay a visit to the Sainte-Marie-aux-Mines Deutscher Soldatenfriedhof, and next to the southern side of the Col de Ste. Marie for the many interesting bunkers of the German positions at the Bernhardstein, at the north-eastern slopes of the Tête du Violu. On the next photo page about the Haut de Faîte we will continue with a visit to the northern side of the pass and the "Leber" sector.
More posts
Share by: